De tweede bijeenkomst van de Masters of Movement-serie in 2024, georganiseerd door Athletic Skills Model (ASM), vond op 14 juni jl. plaats in Amsterdam. De masterclass draaide om ‘structered play’, oftewel spelen met een concreet doel. “Vroeg talenten aanwijzen, is onverstandig.”
Keynote speaker was prof. dr. Joe Baker: een Canadese bewegingswetenschapper aan de University of Toronto, waar hij onderzoek doet naar talentontwikkeling, eliteprestaties en de psychologie van sport. Als het gaat om talentontwikkeling staat Baker bekend als toonaangevend. Hij schreef diverse publicaties over de vraag of talentherkenning een vloek of een zegen is en publiceerde onlangs zijn nieuwe boek The Tyranny of Talent: How it compels and limits athletic achievement… and why you should ignore it. De aanwezigen konden dus op een kritische blik op de fenomenen talent en talentherkenning verwachten.
Juist door een brede ontwikkeling je talenten herkennen
Na een introductie van ASM-medewerker Jorick Hendriksen en een uitleg van Robin Wormhoudt over het gloednieuwe lesprogramma de Schijf van 10! trapte prof. Geert Savelsbergh af met de eerste keynote van de avond. Onder de zinspreuk How to play nam hij de toehoorders mee in de basisbeginselen van het ASM. Dit model gaat niet over talentherkenning, benadrukte Savelsbergh. Het gaat om ontwikkeling. Plezier is daar een belangrijk onderdeel van. En juist door die (brede) ontwikkeling herkennen we waar we talent voor hebben.
Savelbergh haalde ook neuropsycholoog Nikolai Bernstein aan, die in zijn studies al liet zien dat er meerdere oplossingen voor dezelfde uitkomst zijn en dat het optimale beweegpatroon voor iedereen anders is. Door een omgeving te creëren waarin speels gedrag wordt aangewakkerd, komen mensen sneller en gevarieerder in beweging, voegt zijn onderzoek daaraan toe. Dat levert niet alleen een gezondere levensstijl op, maar je wordt er ook nog eens creatiever van. Zo ben je beter in staat om verschillende manieren te verzinnen om een probleem op te lossen.
“Selecteren begint te vroeg”
Vervolgens nam Baker het woord en viel meteen met een bekentenis in huis. “Aan het begin van mijn wetenschappelijke loopbaan focuste ik enorm op het kwantificeren van trainingen, dus hoeveel uur, hoe lang en hoe vaak je moest oefenen om ergens heel goed in te worden. Dat heb ik inmiddels losgelaten. Het gaat mij er nu vooral om wat je moet doen om beter te worden.”
Wat er volgens Baker te vaak gebeurt, is dat sporttalenten al op jonge leeftijd worden geselecteerd. Vanaf dat moment ligt de focus ook bijna alleen op dat selecte groepje. Geen wonder dat de media vol staan met berichten als ‘kinderen bewegen steeds minder’ en ‘jongeren stoppen steeds eerder met sporten’. Want waarom zouden ze sporten als ze de Olympische Spelen toch niet halen? Bovendien is er sprake van een selffulfilling prophecy. Wie als zogenaamd ‘talent’ al jong meer trainingsuren maakt en aandacht krijgt, wordt vanzelf beter dan de kinderen die een stuk minder aan (een bepaalde) sport doen. En dat terwijl we volgens Baker helemaal niet zo goed zijn in het spotten van talent.
Het bracht Baker bij een prangende, uitdagende vraag waar hij en vele anderen al tal van onderzoek naar deed. Wat is belangrijker: spelen en verschillende sporten doen of veel oefenen en specialiseren? Uit zijn research volgt dat je pijlsnel vooruit gaat als je begint met een sport. Na enige tijd wordt die vooruitgang een stuk minder significant. De benadering ‘hoe meer uren je ergens instopt, hoe beter je wordt’ kent bovendien risico’s. Zo verhoogt een vroege specialisatie de kans op blessures, minder plezier en het inboeten op de sociale ontwikkeling van de atleet. Daarbij matcht een focus op één sport niet bij de leerbehoeften van jongelingen. De meeste kinderen spelen het liefst in vrije – en niet gestructureerde vorm, aldus Baker.
In het begin variëren, later specialiseren
Moeten we ons dan louter richten op spelen en verschillende sporten beoefenen? Het leidt tot meer betrokkenheid, een hogere physical literacy en meer creativiteit. Maar ook de focus op play is niet van risico’s gevrijwaard. Zo loop je een trainingsachterstand op ten opzichte van atleten die zich eerder specialiseerden.
Zijn belangrijkste conclusies na onderzoeken onder onder andere basketballers en triatleten: “In een vroeg stadium maakt het niet uit wat je doet. In die fase leer je patronen herkennen die je in verschillende sporten kan gebruiken, stijgt je intrinsieke motivatie door het doen van diverse activiteiten en ontwikkel je algemene psychologische vaardigheden. Daarna is het wel verstandig om je te richten op practice.” Maar, zo gaf Baker ook aan: “Als topsporter is het geen must om je te specialiseren.” En: “Complexe sporten vragen het juist weer wél om vroeg te focussen, bijvoorbeeld in het turnen. Al is de vraag of dat gezond is.”
Kortom: een eenduidig antwoord op de vraag wat nu de juiste route is, is er niet. Wel besloot Baker zijn keynote met een aantal aanbevelingen. “Heb meer aandacht voor de implicaties van selecteren en het juist níet selecteren van atleten. Vroeg talenten aanwijzen, is onverstandig. Krijg verder een beter begrip over de wijze waarop atleten zich ontwikkelen. Zorg voor een betere integratie tussen coaches en andere betrokkenen in de sport, zoals beleidsmakers en politici.” En misschien nog wel de belangrijkste: “Er is geen one size fits all-strategie, dus wees als coach creatief, kies voor verschillende benaderingen en richt je ook op het in het sportsysteem houden van iedereen die je (nog) niet als talent bestempelt.”
Vragen(v)uurtje
Na een dinerbreak kreeg de bijeenkomst een vervolg met een Q&A met Baker. Hoe fungeert het Canadese sportsysteem (“sportverenigingen zijn er nauwelijks en vanaf de derde klas van high schoolis gym een facultatief vak”)? Wat zijn de verschillen tussen detecteren, identificeren en selecteren (“detecteren draait om mensen naar de sport halen, bijvoorbeeld door advertenties; identificeren is kijken naar de kenmerken van een sporter; selecteren is het uitkiezen van sporters op basis van hun kenmerken”)? En merk je in de praktijk effect van je onderzoeken (“in Canada is er nu een programma genaamd ‘Sport for Life’ dat draait om meerdere sporten tegelijk beoefenen. Maar wat mij betreft is dat programma té ver doorgeslagen; het suggereert dat je de top niet kan halen als je minder dan vier tot zes sporten hebt beoefenend. Maar wat als je dat niet kan betalen?”)? Deze en tal van andere vragen passeerden de revue.
Om de Masters of Movement actief af te sluiten, verzorgde ALO-docent Klaas Boomars tot slot een workshop From practice to play. Daarin maakten de deelnemers kennis met tal van speelse oefeningen die afwijken van het ‘standaard’ bokspringen, touwklimmen en rondjes over de buitenlijnen van de gymzaal rennen. Want al is het antwoord op de vraag of je je beter kan focussen op play dan op practice volgens Baker niet volmondig ‘ja’, variatie en spelplezier bevordert beweging, de ontwikkeling van motorische vaardigheden en creativiteit in ieder geval wél.
Masters of Movement
Leer samen met aanvoerder Gregory Sedoc tijdens inspirerende masterclasses van de beste coaches, wetenschappers en medici uit binnen- en buitenland. Voor iedereen die gek is op bewegen!